Peter-Paul De Temmerman

Het ge-bit in de hedendaagse muziek

uit: De Financieel Ekonomische Tijd


In het toch al kleine wereldje van de actuele muziek is de elektronische muziek altijd een beetje terzijde gedrukt geweest. Wellicht is het ontbreken van een orkest, en dus een beetje spektakel, de belangrijkste reden voor het nog te grote underground-gehalte. Het blijft immers eigenaardig om te applaudisseren voor een klankband, een CD of een computer.

Vorige week reserveerde de Stichting Logos haar Tetraeder voor een hele avond met elektronische muziek. Het eerste deel was opgebouwd rond korte werkjes van vijf componisten. Het tweede deel was voor Tim Perkis, een Californische pioneer in elektronische muziek. Dat dit hier plaatsvond was allerminst te verbazen: de oprichter van Logos, Godfried-Willem Raes zet zich al jaren voor elektronische muziek in. ‘Sinds ’68 ben ik de elektronica gaan zien als een enorm potentieel om de middelen om muziek te maken te verruimen. We hadden in aanvang erg weinig geld en waren dus praktisch genoopt om de elektronica zelf te bouwen’ zegt Raes. Dit heeft hem echter een belangrijk voordeel gegeven. Naast componist is hij ook een competent ontwikkelaar van interfaces, zowel software- als hardwarematig. ‘Grotere organisaties, zoals bij ons Ipem, bouwden zelf geen originele apparatuur, maar boden een infrastructuur aan. Door de enorme vlucht die de elektronica de laatste decennia genomen heeft, zijn de prijzen dermate gedaald dat de apparatuur die zij ter beschikking stellen voor de componist zelf vaak betaalbaar wordt.’ aldus nog Raes. Deze grotere beschikbaarheid en de technische ontwikkeling zelf leidden niet helemaal tot een heropleving van de elektronische muziek. Wel bepaalden de nieuwe werkwijzen uiteraard het resultaat. Van in het begin werd gewerkt met opgenomen geluidsfragmenten. Het werken met analoge klankband hield een fysiek handelen in: de componist zoekt, knipt en plakt de band tot het gewenste resultaat. Criticasters zagen destijds in deze werkwijze een analogie met de verstrooide professor in zijn laboratorium. ‘Maar de vergelijking hoeft niet pejoratief te zijn. Net zomin als wetenschappers doelloos vorsen, was ook dit werk gericht’ aldus nog Raes. Het integreren van exterieure klanken gebeurt nog maar is door de computer en sampling veel directer en eenvoudiger geworden. Dit was duidelijk te merken in de vijf stukken voor elektronica die vorig weekend werden gebracht. Hoewel van vijf verschillende componisten had elk stuk een min of meer gelijkaardig retorisch verloop. In een eerste deel blijft de oorsprong van de klank meestal duidelijk, bijvoorbeeld keukengerei. Dan volgt haast een demonstratie van het arsenaal klanken dat men heeft opgebouwd om tenslotte te komen tot een besluit. Hoewel in deze muziek toeval ongetwijfeld een belangrijke rol speelt staat men toch mijlenver van een filosofie als die van Cage. Cage wou zijn muziek helemaal niet determineren. Hier is, zoals gezegd, een duidelijk, lineair verloop. Cage verwachtte van de luisteraar dat hij het gehoorde zelf zou organiseren. Hier gebeurt dat op een manier ook, maar dan louter door de pogingen van de toehoorder om de gehoorde, vaak ongekende klanken te kunnen plaatsen.

De twee opmerkelijkste composities bleken van de benjamins van het gezelschap te zijn. Het werk van Kristof Lauwers beantwoordt het meest aan het hoger vermelde schemaatje. Het gerinkel tegen een kopje wordt stelselmatig en tot het uiterste ontrafelt, vervormd en binnen een zich wijzigende syntax geplaatst. Raes zij mooi dat ‘Lauwers voluptueus omgaat met het materiaal’. Een stuk slanker is de benadering van Kris De Baerdemaeker. Zijn werk wordt gekenmerkt door een proces van verstilling, naar een gezochte puurheid toe. In die zin deed het denken aan de miniaturen van Webern. Een zelfde tendens van een zoeken naar een bepaalde essentie vindt men vandaag zeker in Duitsland terug.

De vijf werken worden nogal misleidend elektro-akoestisch genoemd. De composities zijn van het begin tot het einde digitaal, en worden pas hoorbaar als ze elektronisch versterkt worden weergegeven. Het akoestische waar naar verwezen wordt, is het laten horen zelf. Zo komen we weer tot het punt dat elektronische muziek, en zeker een concert ervan, het meest problematisch maakt. Als men thuis naar klassieke muziek luistert heb je natuurlijk ook elektronisch versterkte muziek. Daarom gaat men dan ook graag naar een concert, omwille van de ruimte, de uitvoerders en de sfeer. Maar waarom zou je in een concertzaal naar een CD gaan luisteren? De hele polemiek hieromtrent kan louter door de praktijk worden ontkracht, en ook vanuit de premisse dat beide muzieksoorten complementair zijn. De uitvoerder mag op een concert als dit dan wel iemand achter een mengtafel zijn, zijn taak is het evenzeer het gegeven materiaal optimaal in een gegeven ruimte weer te geven. Hopelijk slaagt hij er in om in te spelen op de sfeer die van het publiek uitgaat. En sfeer is er wel, omdat je je geliefkoosde muziek kan horen, en omdat gelijkgestemden mekaar graag volmondig gelijk geven. Een geslaagde concertavond hangt dus niet enkel van het medium af.

Het tweede deel van de concertavond bestond uit een variatie op dit polemisch thema. Niet alleen betrof het elektronische muziek, maar werd voor een groot deel ervan terplekke, live gemanipuleerd. Tim Perkis was wel al eerder te gast maar bracht muziek die meer dan een stijlbreuk betekent. Perkis, die samen met John Bisshop, Lou Harrison e.a. tot de pioniers hoort van de Amerikaanse computermuziek is wellicht het meest bekend door zijn collectief ‘The Hub’, genoemd naar een door hem ontworpen netwerk van musicerende machines. Waar zijn muziek vroeger door improvisatie gekenmerkt werd ligt de nadruk nu vooral op ritme en trance. Dit is letterlijk te nemen, want hij verwerkt wel degelijk invloeden uit de jungle, trance en house scene. ‘Ik heb een aantal jongere mensen leren kennen die mij deze muziek, maar ook de hele jeugdcultuur er rond, hebben leren kennen. Ik betracht echter niet hun muziek te maken. Het was voor mij een prachtige aanleiding om een nieuw spoor te volgen alvorens in een oud te verzanden’ zegt Perkis. Zijn muziek kwam inderdaad niet pasticherend over, noch als een wanhopige poging van een tanende man om modern te doen. Het blijkt te werken. Een jonge architect dankte Perkis ‘omdat zijn muziek bij hem een onverwoordbaar gevoel materialiseerde’. Dit is allicht een compliment, wat het ook moge betekenen.

Peter-Paul De Temmerman