Virtueel Museum

ZELFPORTRETTEN in de 1ste helft van de 20ste EEUW

Moniek Darge en Philip Willaert; Inleidende tekst: Marc Poriau

Portretten worden geacht afbeeldingen van identificeerbare individuen te zijn, zelfs al kan deze identificatie slechts gebeuren door middel van geschreven bronnen. De motivatie voor het portret wordt niet altijd ingegeven door het verlangen naar een natuurgetrouwe weergave van het model. Integendeel zelfs! Van tal van portretten weten wij, dat de gelijkenis met de persoon volkomen zoek is. Alleen status en verhoopt imago worden uitgebeeld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de grafmonumenten voor de Medici's van Michelangelo.

Zelfportretten van kunstenaars komen aanvankelijk weinig voor. Meestal maken zij deel uit van een groter schilderij en vinden we de kunstenaar terug in een figurantenrol. Naarmate het maatschappelijk aanzien van de kunstenaar toeneemt, zien we het zelfstandige portret in aantal toenemen. Maar ook deze portretten ontsnappen niet aan de kenmerken van het genre. Ze zijn dikwijls flatterend en sommige karaktertrekken -doorgaans de goede- worden via de gelaatstrekken beklemtoond. De maatschappelijke status wordt vaak dik in de verf gezet. Zelfironie komt weliswaar voor bij kunstenaars, doch lang niet bij allen. Zelfportretten kunnen ook in zeer uiteenlopende types worden onderverdeeld. Ze kunnen introvert of extravert zijn, zelfbeschouwend, kritisch of ironiserend, enz…

Vraag is, of het zelfportret in de eerste helft van de 20ste eeuw deze kenmerken blijft vertonen, of dat er zich een ander soort zelfportret ontwikkelt. We zien bv. bij de futuristen dat de individuele karaktertrekken in de wind worden geslagen, de zelfportretten worden gedeshumaniseerd, omdat voor hen de vooruitgangsideologie belangrijker is dan natuurgetrouwe weergave. Bij de kubisten is de eenduidige aanwijzing geweerd ten voordele van vormanalyse. De identiteit gaat aldus grotendeels verloren. De dadaisten dan weer, gaan zo cynisch te werk, dat het zelfportret bv. een deconstructie van de eigen persoon kan inhouden. Vaak domineert het concept.

Zou het kunnen, dat sommige zelfportretten niet zozeer het karakter, maar eerder een momentane gemoedstoestand uitbeelden? Zou het kunnen dat de maatschappelijke status voor de kunstenaar zijn relevantie heeft verloren en zo de weg opent naar meer relativering, zelfironie en zelfs sarkasme? Zou het kunnen dat sommige kunstenaars gewoon het zelfportret beschouwen als een vingeroefening? Zou het kunnen dat kunstenaars die de menselijke figuur willen schilderen in de eigen persoon een gemakkelijk, steeds bij de hand zijnde model vinden? Zou het kunnen dat sommige kunstenaars nog steeds zelfportretten maken die uitbeeldingen zijn van hun (verhoopte) 'image', hun eigen ideale 'self-image'? Zou het kunnen….

 

Virtuele Tentoonstelling: ZELFPORTRETTEN in de 1ste helft van de 20ste EEUW

Kaethe Kollwitz, tekening, Zelfportret met de rechterhand, 1905, houtskool op papier,

Bronnen Kollwitz Kaethe, Ich sah die Welt mit liebevollen Blicken, Fourier Verlag, Wiesbaden, 1962, p.146

Voorstelling: De kunstenares kijkt de toeschouwer recht in de ogen aan, haar blik staat op oneindig, wat de indruk wekt dat zij aan introspectie doet en zichzelf op de korrel neemt. Het werk komt eerlijk en ongekunsteld over. Nergens draagt het sporen van zelfmedelijden, of narcisisme. De expressiviteit wordt verhoogd door de aanwezigheid van haar rechterhand. Vormaspecten: Het zachtaardig gezicht staat in fel kontrast met de ruwe houtskooltekening van de achtergrond, waardoor haar hoofd als een basrelief naar voor springt.

Opgaven: 1. Kijkt de vrouw jou aan? Is het een zelfbeschouwend portret? 2. Wat vertelt ons het feit dat dit werk in houtskool is uitgevoerd? 3. In welke context is het werk tot stand gekomen?

Modersohn-Becker Paula, schilderij, zelfportret, 1907, olieverf op canvas, 60x28 cm, Folkwang Museum, Essen

Bronnen Richard Lionel, Phaidon Encyclopedia of Expressionism, Phaidon, 1978, p.87 Barello Frances, Kijken naar Onszelf, Atrium, 1998, p.139-140

Voorstelling: Ook dit zelfportret toont ons de kunstenares frontaal. Haar grote, amandelvormige ogen staren ons een ietwat ondeugend -of is het vragend- aan. Deze expressie wordt versterkt door de halfopen mond. Vormaspecten: Door het kontrast tussen de bruinokerkleurige voorgrond en het oplichtende blauw van de achtergrond, krijgt het werk een hieratische uitstraling. De duidelijke afbakening tussen figuur en omgeving, het lineaire alsook de vlakke kleurbehandeling zijn vormaspecten die refereren aan Gauguin.

Opgaven: 1. Hoe wordt hier in dit werk de tweedimensionaliteit gesuggereerd? Wat is het gevolg? 2. Waardoor wordt de oogvorm nog versterkt? 3. Hoe onderscheidt dit zelfportret zich van dit van Kaethe Kollwitz?

Robert Delaunay, schilderkunst, Zelfportret, 1909, olie op canvas, 73x59.5 cm, Collectie Sonia Delaunay, Parijs

Bronnen: Denvir Bernard, Fauvism and Expressionism, Thames and Hudson, London, 1975, p.14, afb.5

Voorstelling: Dit typisch orfistisch werk vertoont een rijke vlakversnippering, uitgewerkt in kontrasterende kleuren, van groenen, gelen, blauwen, rozen enz. Robert Delaunay portretteert zichzelf in 3/4 profiel, doch met de blik op de toeschouwer gewend. Hij kijkt ons argwanend en uit de hoogte aan.

Vormaspecten: Zowel voor- als achtergrond zijn tot kleurige vlakken versnipperd. De koude en warme kleuren zijn direct zonder overgang naast elkaar geplaatst en bezorgen het werk het nodige relief. Zo bewerkstelligen de felroze tinten op zijn wangen een geprononceerd, karaktervol gelaat.

Opgaven: 1. Toon de verwantschappen aan met de schilderkunst van Cezanne 2. In wat verschilt de kunst van Delaunay met het klassiek analytisch kubisme? 3. Met welk doel schilderde hij dit zelfportret en met welk resultaat?

Hulpafbeelding: Paul Cezanne, schilderkunst, Zelfportret, olie op doek Bronnen: Janson, History of Art

 

Egon Schiele, aquarel, Gekleed zelfportret, 1910, zwart krijt en waterverf, 45x31,5 cm, collectie Viktor Fogarassy, Graz

Bronnen: Comini Alessandra, Egon Schiele, Landshoff, Amsterdam 1976, afb.9

Voorstelling: Jongeman met verwaaide haren en lichtjes schuingehouden hoofd, kijkt de toeschouwer gekweld aan. Een sfeer van broeierig pathos hangt over dit werk.

Vormaspecten: De expressieve kracht wordt bewekstelligd door de kreukelige omtreklijnen van zijn kleding. Tevens evoceren de gele en rode tinten in handen en aangezicht de diepere emoties van betrokkene. Dit wordt nog geaccentueerd door de afwezigheid van de uitwerking van de kleding.

Opgaven: 1. Duidt de typisch expressionistische vormkarakteristieken 2. Vergelijk dit zelfportret van Schiele met het hoger vermelde Zelfportret met Rechterhand van Kaethe Kollwitz. Vergelijk handen en blik.

Egon Schiele, schilderkunst, Zelfportret, olieverf op canvas, 1911, verf op doek, Rudolf Leopold Collection, Wenen

Bronnen: Richard Lionel, Phaidon Encyclopedia of Expressionism, Phaidon, 1978, p.100

Voorstelling: De verontrustende blik van de kunstenaar wordt hier gecompenseerd door de verzachtende aanwezigheid van de natuur weergegeven door het takje met bladeren. Vrij radicale manier van etalering van eigen psyche. De handen veruitwendigen de interne gevoelens.

Vormaspecten: Vrij vlak gehouden structuur onder invloed van het Japonisme. Diepte wordt gesuggereerd door contrasten tussen het witgrijze van de achtergrond en het effen zwarte veld van Schieles hemd. De innerlijke verscheurdheid wordt eens te meer geprononceerd door het benig gelaat, de extreem uitgelengde vingers, de verkrampte houding alsook door de vale kleuren van het lichaam. Het aanwenden van decoratieve kleurvlakjes, zorgen voor een tempering van de dramatiek en fungeert tegelijk als bindmiddel tussen voor- en achtergrond.

Opgaven: 1. Kun je het onorthodoxe van Schieles portretkunst duiden? 2. Welke kunstenaars ondergingen de invloed van de Japanse prentkunst? Geef voorbeelden. 3. Wie beinvloedde Schiele duidelijk in de decoratieve uitwerking van dit schilderij? 4. Vergelijk dit zelfportret met het voorgaande van Schiele. 5. Vergelijk het decoratieve aspect bij Klimt en bij Schiele.

Hulpafbeelding: Gustav Klimt, schilderkunst, De Kus, olie op canvas, 1907-1908, 1m80 x 1m80, Oesterreichische Galerie, Wenen Bronnen: Janson & Janson, A Basic History of Art, blz. 252, afb. 369, Harry Abrams, New York

 

Gino Severini, schilderkunst, Zelfportret, olieverf op doek, 1912/13, 55x46cm, privaat collectie

Bronnen: Catalogus Futurismo & Futurismi, Milaan 1986, p.227

Voorstelling en vormaspecten: Een weinig realistisch zelfportret met een versplinterd, gefragmenteerd hoofd. Het werk toont ons de typische futuristisch-kubistische vlakversnippering. Zowel het hoofd als de torso van de geportretteerde, evenals de achtergrond, zijn uiteengevallen in een verzameling vlakken. Spaarzaam gebruik van kleuren met dominantie van blauw en lichtgrijs vestigt de aandacht op de dynamiek van de vormen.

Opgaven: 1. Wat zijn de verschillen en gelijkenissen tussen vlakversnippering bij futuristen en kubisten? 2. Wat willen futuristen met hun schilderkunst in het algemeen en met dit zelfportret in het bijzonder uitdrukken? 3. Vergelijk dit zelfportret met dat van Delaunay. Vergelijk de uitbeelding van de persoon. Vergelijk de vormaspecten.

Hans Richter, schilderkunst, Visionair zelfportret, 1917, olieverf op canvas, 55x38 cm, collectie van de kunstenaar

Bronnen: Dawn Ades, Dada en Surrealism, Barron's, Woodbury, New York, 1978, afb.4, p.16

Voorstelling: Een allesbehalve klassiek zelfportret. Dit werk getuigt in de eerste plaats van een ongelimiteerde vrijheid, waarvan de kunstenaar zich bedient. Het gaat hier niet meer om de identiteit van de schepper, doch om het conceptueel beeld van betrokkene. Het werk is ontstaan binnen het dadaisme dat als stijl door spot, ironie en toeval de geinstitutionaliseerde grenzen van het kunstidioom overschrijdt.

Vormaspecten: Het werk vertoont affiniteit met het expressionisme wat de ruwe afwerking betreft. Doch bij nader toezien gaat het hier niet zozeer om de gevoelsuitdrukking van geportretteerde, dan wel om een lyrische ontboezeming van een ongeremde dadaist. Het kleurenpalet is nogal somber, hoewel gedifferentieerd.

Opgaven: 1. Wat zou de bedoeling kunnen zijn van dit visionair zelfportret? 2. Wat verstaat men hier onder visionair? 3. In welk opzicht is dit een dadaistisch werk?

Erich Heckel, grafiek, zelfportret, houtsnede, 1917, 58,5x46 cm

Bronnen: Richard Lionel, Phaidon Encyclopedia of Expressionism, Phaidon, 1978, p.58

Voorstelling: Een 3/4 profiel van een benig hoofd met ernstige ogen en een diepuitgesneden haarlijn die het hoge voorhoofd nog sterker doet uitkomen. De kunstenaar kijkt de toeschouwer niet aan en de uitdrukking van het zelfportret is gesloten en eerder klassiek, wat toch opvalt voor een expressionistisch kunstenaar. Vormaspecten: Het medium van de houtsnijkunst dicteert het karakter van deze prent. De achtergrond is eerder banaal. De gebogen lijnen van de plant kontrasteren met de hoekige vormen van het gezicht en de twee rechte lijnen rechts van de geportretteerde.

Opgaven: 1. Welke kenmerken van dit werk sluiten aan bij de traditie? 2. Waarin wijkt dit zelfportret af van de vorige?

Max Beckmann, schilderij, Zelfportret met Rode Sjaal, 1917, olie op doek, 80x60 cm, Staatsgalerie Stuttgart

Bronnen: Catalogus Max Beckmann, Gemaelde 1905-1950, Frankfurt am Main, 1990-91

Voorstelling en vormaspecten: Dit zelfportret van Max Beckmann draagt de verschrikkingen van de oorlog in zich. De fysionomie van de man verraadt duidelijk dat deze mens het leed van de oorlog niet met voyeuristische ogen vanop afstand heeft bekeken, doch daadwerkelijk heeft ervaren en beleefd. Zijn gezicht is vertrokken tot een grimas. Zijn schedel sterk zichtbaar onder de dunne huid. Zijn grijnzende mond toont de tanden van de onderkaak en zijn ogen zijn angstig en vol afgrijzen opengesperd. Beide handen worden krampachtig voor zich uitgehouden. Met de rechterhand stoot hij als het ware de buitenwereld van zich af. Zijn linkerhand draagt sporen van een verwonding. De rode halsdoek steekt fel af tegen het eerder koude kleurenpalet van de rest van het schilderij.

Opgaven: 1. Wat leert ons de vergelijking tussen beide zelfportretten over de figuur van de schilder, Max Beckmann? 2. Vergelijk de uitdrukking van de ogen op beide schilderijen 3. Vergelijk de houding van de handen op beide schilderijen 4. Welk contrast valt op wanneer we de expressie van de geschilderde personages vergelijken met de achtergrond waartegen de figuren zijn geplaatst?

Hulpafbeelding: Max Beckmann, schilderij, dubbelportret Max Beckmann en Minna Beckmann-Tube, 1909, olie op doek, 142x109cm, Staatliche Galerie Moritzburg, Halle

 

Max Ernst, fotomontage, zelfportret, 1920

Bronnen: Richter Hans, Dada, art and anti-art, Thames and Hudson, London 1965, afb. 76

Voorstelling: De kunstenaar meet zich met sterke figuren uit de politiek en de kunstgeschiedenis. De opschriften "caesar en buonarroti", samen met een meetlat, verduidelijken dit en geven een supplementaire betekenis aan het portret. Max Ernst beeldt zichzelf groter uit dan de buste met anatomisch hoofd die "caesar buonarroti" symboliseert. Meer zelfs, hij beeldt zichzelf af als zijnde groter dan de meetlat met het getal 5.000 als maximum. Is hij zelfs groter dan de geschiedenis waarin 5.000 jaar schrift bestaat?

Vormaspecten: Het betreft hier een fotomontage waarop we de kunstenaar zien met vlinderdas gecombineerd met een gedecolleteerde buste met gevilde kop. De montage draagt verder een meetlat met het cijfer 5.000 en de teksten "caesar buonarroti" en "dada max" in iets groter lettertype. De geportretteerde, gehuld in matig clair-obscur kijkt ons frontaal aan, de buste is in profiel voorgesteld.

Opgaven: 1. Waarin verschilt dit portret van een klassiek identiteitsportret? 2. Binnen welke stijl kan je dit werk duiden? 1. Hoe zijn de objecten die bij de kunstenaar zijn geplaatst, te interpreteren? Waarnaar verwijzen ze?

Johannes T. Baargeld, fotomontage, zelfportret, 1920

Bronnen: Richter Hans, Dada, art and anti-art, Thames and Hudson, London 1965, afb. 75

Voorstelling: Johannes T.Baargeld heeft hier in deze fotomontage zijn hoofd geplaatst op een vrouwelijk torso, dat zelf op een sokkel werd geplaatst. De sokkel is bedekt met een stuk textiel. Johannes T. Baargeld draagt op dit zelfportret ook een zonneklep.

Vormaspecten: De schedel van Johannes T. Baargeld is hier vlak afgesneden. De torso wordt in vooraanzicht getoond, het gelaat in 3/4 profiel. De textuur van de stenen torso kontrasteert met de huid van het gezicht en de dunne stof op de sokkel.

Opgaven: 1. Welk torso werd hier gebruikt? En wat is de bedoeling daarvan? 2. Vergelijk deze beide dadaistische zelfportretten. 3. Welke symbolische betekenis kan achter de sokkel worden gezocht?

terug naar inleiding cursus