“NAAR DE DUIVEL MET DIE KLASSIEKE HUTSPOT!”,

door Maja Brouwers.

Uit her kromme timmerhout van de mensheid valt niets te zagen dat recht is: zo denkt Salman Rushdie erover. Het geschenk dat hij schreef voor deze Boekenweek, is daar opnieuw een superieure uiting van.

{ “WOEDE” door Salman Rushdie, CPNB, 254 p., gratis bij bestelling van f 24,50 aan boeken. }

Wie zei multicultureel? Op het punt van culturele veelvormigheid mag dit royale boekenweekgeschenk rustig worden vergeleken met  “Ulysses”.  Stephen Dedalus was tenslotte alleen maar een pedante kwast met een hekel aan zijn landgenoten. Professor Malik Solanka  ‘ideeënhistoricus in ruste, poppenmaker, oude virend van de dubieuze voltairiaan Dubdub, gedeserteerde echtgenoot van de gedudige Eleanor, afwezige vader van hun driejarige zoontje Asmaan, weet nauwelijks meer wie hij is, laat staan dat hij weet aan wie hij een hekel zou moeten hebben.

Onder een oppervlakte van doelloze strijdlustigheid wordt hij gekweld door emoties die zo verschirkkelijk zijn, dat hij er niet eens aan kan beginnen ze het hoofd te bieden. Op zijn achttiende kwam hij van Bombay naar de universiteit van Cambridge in Engeland. Zevenendertig jaar later stond hij in Londen met een vleesmes in de hand gebogen over zijn slapende vrouw en kind. Hij bedacht zich en hij vluchtte. Naar Manhattan, waar hij nu dus zijn best doet om ten onder te gaan in de Twinties, Hoho’s en Ringpops van Amerika.

Salman Rusdie heeft het op zich genomen de comtemporaine nomade uit te vinden. Te midden van het opgehoopte rioolslib van vijf eeuwen beschaving ontwikkelt Malik Solanka een hoogst originele metafysica.

Wat moet hij doen?

Moet hij zijn westwaarts of oostwaarts gaan?

Moet hij zijn lot gestalte geven op Manhattan, in India , in Engeland, of ergens in cyberspace als de creatieve partner in de poppenkast van de Midden-Europese Mila Milosevic?

Waar is hij thuis, in methologieën van pre-Griekse oorsprong (Kronos en de titanen), bij Italo Calvino (‘Zes memo’s voor het volgende millennium’) of in Hollywoodfilms over dubbelkarakters (‘The Mask’ met Jim Carrey,  ‘The Man in the Iron Mask’met Leonardo di Caprio)? 

En waar gaat dit heen, wordt het de ononderbroken missie van een Star Trek (‘to explore strange, new worlds’) of een oorlog of Lilliput/Blefuscu (reeds eerder ontdekt, anno domini 1699 ten zuidwesten van Sumatra door een zekere Lemuel Gulliver)?

Zoals de poppenmaker, moedig uitrijzend boven zijn schepping als een kleine Prospero in de storm, zelf al opmerkt: wat veel vragen!

Duizelingwekkende toeren zijn het die Malik Solanka uithaalt om zijn persoonlijk demonen te bezweren. Ondertussen doen zich om hem heen nog talrijke andere kwesties voor.

Ten eerste is er zijn zwarte vriend Jack Rhinehardt, een joviale macho, wiens enige fout misschien erin lag dat hij zijn ziel verkocht om tot de golfclubs van de New Yorkse jetset te worden toegelaten.

Ten tweede zijn er in New York drie jonge meisjes vermoord en geschalpeerd.

Alles wijst op een raar uit de hand gelopen feestje (en die afgerukte haardossen wijzen op Medusa), maar de politie slaagt er niet in door de alibi’s van de drie steenrijke vriendjes heen te breken. Boze gedachten van Solanka over de emotionele imbeciliteit van afgestompte kinderen (en wat verder gezochte gedachten over Pegasus) kunnen Jack Rhinehardt, grotestadsBellerophon, niet behoeden voor een ‘Vleugelloze, Paardloze Nederlaag’, wat een stuk waardiger klinkt dan het is, want op een dag wordt hij gevonden met zijn hoofd een meter verderop en zijn onderbroek achterstevoren aan.

Dan is er de Midden-Europese Mila Milo. Ze is afkomstig uit voormalig Joegoslavië.

Diezelfde?

Nee.

Haar vader was een dichter. Eén Milosovic, dat is niets maar twee, dat is een wereld.

Het clubje jongeren waarmee Mila Milo rondhangt op straat doet professor Solanka qua uiterlijk en manieren sterk denken aan een stel vampiers, maar dat komt doordat hij te veel naar Buffy heeft gekeken. Furiën, maskers, dubbelkarakters, vampiers – de poppenmaker wordt erdoor aangetrokken als een wesp door een vergeten glas limonade.

Mila’s uiterlijk treft hem als een kennelijke imitatie van de eerste pop die hij creëerde, een Sharon Stone-tiepjes met piekhaar, slimme oogjes en brutale meningen. Hij noemde die pop  “Breinmeisje”.

Natuurlijk was het een maaksel naar een of ander levend model. Hij had er niet op gerekend dat zo’n imitatie ook weer geïmiteerd kon worden, maar toch voelt hij zich gevleid door Mila’s kinderlijke bewondering voor zijn poppenmakerskunst, ongeveer zoals King Lear zich laat vleien door de tweede dochters die niet echt van hem houden. Er ontstaat dan ook prompt een soort vader-dochterrelatie met een seksuele ondertoon.

Naast een verknipte King Lear loert er in Solanka nog een surrogaat-Othello, maar dat wist hij al.

Hij heeft immers in die Londense nacht met datzelfde mes gestaan?

Iets voor Eminem.

“Oh yeah”.

Een implicatie van Solanka’s nieuwe Amerikaanse leven is Eleanor Solanka-Masters. Die belt hem op.  Kom je weer naar huis?

Toen ze nog Elean Masters heette, schreef ze een scriptie waarin ze uitlegde dat de liefde van Othello, de moor, door Desdemona, de Venetiaanse, geen echte liefde kon zijn.

Malik Solanka vermoedt  - hij heeft goede redenen – dat  ‘goedheid een fantasie is en liefde een droom uit damesbladen’. Hij luisterst schuldig naar de brabbeltaal van zijn zoontje door de telefoon, Asmaan.

Die naam betekent hemel of paradijs.

Er zit nog een ander klein jongetje in het verhaal en zijn naam is Elian Gonzalez. In de media wordt deze Elian afgeschilderd als een Christus in miniatuur, omdat hij opstond uit de golven die zijn moeder verzwolgen.

Het idee van de poppen werd geboren tijdens het eerste en enige bezoek van Malik Solanka aan Amsterdam, waar hij de  ‘Nachtwacht’ oneerbiedig voorbijstormde -  ‘naar de duivel met die klassieke hutspot!’ – en dag na dag doorbracht met het bekijken van de poppenhuizen in het Rijksmuseum. Het woord  ‘miniatuur’  komt overigens van  ‘miniare’: schilderen met rood.

Centraal in Rusdies symboliek staan schijnbeelden, surrogaten, namaakervaringen, desoriëntaties (sociaal, seksueel, historisch, mythisch), hybriden en tweelingfiguren om een willekeurige oneindigheid van dualiteiten te onderzoeken. Zelfs in een boekje van voorgeschreven beperkte omvang, zoals dit, kan hij het niet laten en zet hij een enorm weefgetouw op, waarin mythologische aanzetten versplinteren tot banaliteiten, banaliteiten metamorfosen tot wonderen, torende waarheden ineenschrompelen tot raptekst en popsongs, rivaliserende poëzieën afgewisseld worden met schel rinkelend proza en personages bewegen als ongrijpbare reflecties in aldoor brekende spiegels.

Natuurlijk is het weer, naar het typische Rushdie-recept, een krankjoreme geschiedenis geworden met honderd losse draadjes die aan de ene kant naar binnen worden gewerkt om er aan de andere kant precies even los weer uit te komen. Uit het kromme timmerhout van de mensheid valt niets te zagen dat recht is en de drang om een verhaal te maken dat de rommel netjes opruimt, hoort niet tot Ruhsies aangeboren neigingen.

Bijna altijd is hij te breedvoerig, te wijdlopig. Het landschap van zijn verbeelding is een heel planeetoppervlak van schuivende aardschollen. het blijft verbrokkelen tot de meest bizerre vormen.

Dit verhaal wil iets zeggen over de bronnen van creativiteit, zuivere en onzuivere. De oorspronkelijke titel van  ‘Fury’, niet  ‘anger’ of  ‘rage’.

Uit  ‘furia’ komen schepping of vernietiging voort,  ‘anger’ (‘ira’)  is een egoïstische en louter vernietigende emotie. Het onderscheid is in de loop van de eeuwen flink versleten, talakundig bezien althans, maar dat belet de poppenmaker niet, een  ‘karakterfout’  in zichzelf te bespeuren, die het hem onmogelijk maakt iets te scheppen uit andere dan egoïstische motieven. Deze fout geeft hij mee aan Akasz-Kronos, zijn alter-ego poppenmaker in het  ‘interactieve’ Koningspoppen-verhaal op de website van Mila Milosevic.

Misschien om eraf te zijn, want hij weet al wat de consequentie van deze scheppingsdrag zal worden. De poppen, ondanks het feit dat de liefde van de maker in al hun bedrading en plastic zit, vernietigen hun schepper en de vraag of daarmee iets verloren ging, is alleen voor Kronos interessant.

Als hij dezelfde is. De som van onderdelen is groter dat het geheel, maar het blijft een uitbundig, onrustig, speels, rumoerig verhaal, met bovendien – voor de dames – al die vragen over liefde, waarbij het antwoord wegwaait op de wind  als in het bekende liedje van Bob Dylan. Is de liefde van Malik Solanka voor Neela de echte liefde, of is de adembenemende(iets té adembenemende) Neela zijn Lilith, nog zo’n pop, een fantasie geboren uit eenzamaheid en seksuele frustratie?

Kan de liefde voor zijn zoontje hem redden van zijn woede, of is dat sentimentaliteit, zelfprojectie en dus eigenliefde?

Hier valt diep over na te denken, terwijl schakers onder de lezers zich de hele Boekenweek kunnen amuseren met het uitzetten, in zwart en wit, van alle analogieën. 

Kortom, een geweldig boekenweekgeschenk.