Dr.Godfried-Willem RAES

Kursus Experimentele Muziek: Boekdeel 9: Literatuur, kritiek en aktualiteit

Hogeschool Gent : Departement Muziek & Drama


<Terug naar inhoudstafel kursus>    

9260

 

INTERMEDIA TRENDS IN DE LOFT-SCENE VAN NEW YORK '80

 

 

Zowat sedert het eind van de jaren zestig roept New York zichzelf uit tot algemeen kulturele hoofdstad van de wereld, tot toonaangevende scène, tot broeinest van alle trends en modes.

Het merkwaardige daarbij is evenwel niet dat New York zulks van zichzelf blijkt te vinden, doch dat het er kennelijk is in geslaagd dat ook aan een meerderheid niet-inboorlingen als geloofspunt bij te brengen. Dat New York terecht zekere aanspraken kan maken op een centrumfunctie vindt natuurlijk in niet geringe mate zijn oorsprong in de perikelen rond de tweede wereldoorlog en de daarmee gepaard gaande exodus van Westeuropese kunstenaars naar Amerika, en meer in het bijzonder New York, de voor ons dichtstbijzijnde haven.

Dit kan verklaren waarom New York in de laatste decennia zo'n kulturele aantrekkingspool is geweest, vooral dan voor de meer visuele expressiemedia. Dit heeft echter erg weinig verklarende waarde voor het Soho-fenomeen van de late jaren zestig, dat toch wel méér was dan alleen maar gevolg van het werk van Amerikaanse epigonen van uit Europa gevluchte kunstenaars. Het rijke plastische-kunst kliënteel zal dan ook een en ander wijten aan de grote galerijen, en voor wat betreft het ontstaan van Soho als scène, verwijzen we naar de verhuizing in 1968 van de eerste kunstgalerij naar dit New Yorkse Soho (Paula Cooper galerij).

De kunstenaars die nu nog en sedert lange tijd in Soho wonen en werken, noemen echter de vroege jaren zestig als startpunt van de Soho-bedrijvigheid, het ogenblik namelijk waarop de oude stad geen betaalbare woon- en werkgelegenheid meer te bieden had en waarop in de Soho buurt, waar voorheen slechts kleine industriëen, manufacturen, pakhuizen, e.d. te vinden waren, ruimtes vrij kwamen. Deze ruimtes, de zgn. lofts, zijn eigenlijk oude en als dusdanig niet langer benutte fabrieks- en atelierruimtes die zo'n 50 á 100 mensen kunnen bevatten en waarin talloze kunstenaars op de meest uiteenlopende gebieden hun intrek nemen.

De galerijen, die natuurlijk ook wel meer behoefte aan plaats hadden dan ze konden bevredigen op hun oude ligging in de buurt van de grote New Yorkse musea, verhuisden dan later naar waar de kunstenaars produceerden en maakten van de Soho-nood een deugd, een label, een waarmerk. Want dat deze buurt in nood verkeert kan geen zinnig mens ontkennen. De gebouwen zijn er troosteloos vervallen, gedekoreerd met roeste brandladders, tienvoudige sloten, donkere vervuilde gevels, ondoorzichtig geworden ramen. De trappen binnenin en andere gemeenschappelijke voorzieningen, vol vuilnis, stof en door allerlei aggressief-destruktieve bendes toegetakeld en verminkt. Er hangt een sfeer van agressie en vooral, een permanent en onontkoombaar geraas. Groen noch rust, noch lucht, noch stilte.

Maar, de loft-scène werd een must voor al wie ook maar iets wou betekenen op kultureel gebied. De vraag naar zulke lofts steeg daardoor natuurlijk dermate, dat er lang niet aan kon worden voldaan. De eigenaars gingen woekerprijzen vragen, en talloze jonge kunstenaars ruïneren zich kompleet. Nu zit Soho vol, overvol van kunstenaars en zij die 'erbij' willen zijn. Zo overvol dat het eenvoudig te begrijpen valt dat New York geldt als hét Mekka van wat er op avant-garde gebied in de wereld van nu gebeurt. Immers, die koncentratie heeft talloze theaterruimtes, galerijen, concertstudios enzomeer doen ontstaan, waarin nog veel meeer avant-garde manifestaties plaatsgrijpen. Die kleine zaaltjes en lofts zijn overigens voor de gewone en argeloze bezoeker veelal volstrekt onvindbaar, zonder bordje op straat en ergens op de n-de verdieping van een vuil gebouw. Het publiek is dan ook sterker dan waar ook ter wereld, een inside publiek, voornamelijk bestaande uit ingewijde en tot dezelfde clan behorende kunstenaars. Er zijn de improvisatoren, de performers, de fotografen, de filmers, de komponisten, de experimentele theatermensen, de dansers, enz. maar zelden of nooit komen ze echt met elkaar in contact. In het hoogseizoen kan je dan ook elke avond kiezen tussen een twintigtal avant-garde manifestaties. In de praktijk echter is die keuze onbestaand en geëlimineerd door musts. Niettemin zijn er kontaktpunten en initiatieven in die richting, hoewel als we de balans opmaken, weinig succesrijk.

Enerzijds zijn de galerijen er in de zeventiger jaren mee begonnen hun werkterrein uit te breiden naar (welbepaalde) muziek toe, door musici te gaan promoten buiten de eigenlijke muziekcircuits. (Terry Riley, La Monte Young, Marian Zazeela, Phill Glass ...) De galerijen hebben aldus alles in het werk gesteld deze beperkte vorm van minimal muziek te verkopen. Gedurende een zestal jaren is het hen nog gelukt ook. Langs hun internationale vertakkingen hebben ze de slechtste minimal music zelfs aan een aantal naïeve europese museumkonservators weten te versjacheren (zo bestond Karel Geirlandt het, jaren geleden plots een Charlemagne Palestine koncert te organiseren, uiteraard tot groot ongenoegen van vele meer kritische muzikale experimentelen en avant-gardisten die deze kommerciële manipulatie al gauw doorzagen).

Anderzijds bestond het oorspronkelijk opzet van de Kitchen (voluit : The Kitchen Center for Video, Music and Dance) erin werk binnen diverse media met elkaar in verbinding te brengen en multi-media stimulerend te zijn. In vroegere jaren zijn er ongetwijfeld vruchtbare zaken gebeurd op deze plaats, maar dan heeft ook hier het sektarisme toegeslagen en toen ene Rees Chatham de sektor muziek in handen kreeg, was het uit met avant-garde, of beter gezegd, werd plots punk, new- en no-wave tot avant-garde verheven. Na weinige jaren slikte men dit niet meer en Chatham kon gaan, maar liet The Kitchen met een vernielde reputatie achter. Daarna kwam de muzieksektor er in handen van George Lewis, een free-jazz trombonist die evenwel noch met de eigenlijke avant-garde produktie, voeling heeft en in zijn programmatie terugviel op intussen steriel geworden muziek- en muziektheaterprodukties. Thans zwaait Peter Gorden er de afschilferende scepter.

De Kitchen heeft als centrum ver afgedaan en wat zich sedert vorig decennium al had afgespeeld op het vlak van de kreatieve individuen, namelijk de onbelangrijkheid van de individuele naam em produktie ten bate van die van de algemene trend en het 'erbij' horen, lijkt zich nu ook voor te doen op het vlak van de organisaties. Nieuwe centra en zaaltjes rijzen als paddestoelen uit de grond, maar vele verdwijnen ook weer even vlug. Het tijdperk van Meredith Monk, Lucinda Childs, Phill Glass, Terry Riley, John Cage, La Monte Young, Marian Zazeela, Alvin Lucier, Steve Reich, Robert Ashley is voorbij, aan autoplagiaat en bloedarmoede gestorven. De restanten van de minimal-trend in ruime zin, zijn nog meer in een soort expressief vacuüm terechtgekomen en uitgemond in een vorm van Blank Art, zoals Phill Niblock, die van retro gaan beoefenen. Beth Anderson en Michael Saal, een beetje zoals die ándere Amerikaan hier bij ons - Frederic Rzewski -, hebben hun toevlucht gezocht in je reinste romantiek : tonaal en sentimenteel. Ned Sublette zingt nog slechts cowboy songs, dit voorzover hij niet in het gezelschap van Rees Chatham tot no-wave afzakt.

Robert Ashley, de zakenman van de vroegere Sonic Arts Union, is de weg van de ego-retro ingeslagen en maakt video-overzichten van zijn eigen historische prestaties.

De jongste en meest levendige scène biedt mijns inziens thans die van de improvisatoren, ook de minst bedeelden onder de New Yorkse musici. Het merendeel onder hen kan zich dan ook niet permiteren in Soho een loft te betrekken, en treft men dan ook aan in het gebombardeerd en desolaat aandoende Lower East Side van Manhattan.

Daar leven Leslie Delaba, Polly Bradfield, John Zorn, Jim Katzin, Eugene Chadbourne, Bill Horvitz. Charles Noyes, Ned Rothenberg, Bob Ostertag overleven weliswaar in Soho, maar betrekken er geen lofts maar een bescheiden kamer. Hun muziek is ook niet of nauwelijks in het eigenlijke Soho te horen. Daarvoor moet men naar Soundscape (geleid door Verna Gillis), of naar Studio Henry, aan de buitenranden van Manhattan. Inroads Roulette.

Wat we al opmerkten in verband met de komponisten aanleunend bij de post-minimal, geldt ook voor de improvisatoren wanneer die op een of andere manier toch aan het 'komponeren' gaan, of noemen we het liever het uitwerken van een concertproduktie. Ook zij immers maken dan gebruik van multi-mediale technieken. Bij iemand als Bob Ostertag, sterk politiek geladen - met thema's zoals Nicaragua, El Salvador e.d. - maar vrij naïef en semantisch-symbolisch qua vormgeving zowel op muzikaal als op theatraal gebied. Bij John Zorn is een politieke achtergrond evenmin afwezig, maar wordt daar vertaald naar de relaties tussen de musici in het verloop van een stuk. Stilistisch gezien wordt er hier dan ook veel meer gebruik gemaakt van het ludieke element en de humor, iets wat in het zuiver improvisatorische spel van Eugene Chadbourne bvb. ook sterk aanwezig is. De vorm blijft hier min of meer variabel en afhankelijk van de uitvoerders zelf, waardoor de improvisatoren niet teveel door het komponistschap van Zorn verstoord lijken te zijn. De stukken kunnen worden opgevat als een multi-mediaal interactiespel.

Het feit echter dat de clan der improvisatoren over helemaal geen technische middelen beschikt om 'vrij' met multi-media en muziektheater te leren werken en omgaan zal ook wel niet vreemd zijn aan het bizarre karakter van deze produkties.

Meer nog dan voor mijn verblijf en mijn werk in New York ben ik ervan overtuigd geraakt dat een stilistische gemene deler voor de avant-garde van de zeventiger jaren volkomen ontbreekt. Meer nog, dat zulke gemene delers zo ze al gevonden worden, artificieel en steeds met het oog op bepaalde belangen aan de verscheiden werkelijkheid werden opgedrongen. Het gesjacher door kapitaalkrachtige galerijcircuits met wat sommigen bij ons ten onrechte 'repetitieve' muziek hebben genoemd en tot stijl van de zeventiger jaren gedekreteerd, moge dit verhelderen. Komt daar nog bij dat ik de notie stijl zélf, eigenlijk meer en meer bedenkelijk begin te vinden ... maar dát is een heel ander verhaal.

 

 

 


Filedate: 970928

Terug naar inhoudstafel kursus: <Index Kursus> Naar homepage dr.Godfried-Willem RAES