Dr.Godfried-Willem RAES

Kursus Experimentele Muziek: Boekdeel 8: Alternatieve Muziekpedagogie

Hogeschool Gent : Departement Muziek & Drama


<Terug naar inhoudstafel kursus> <Naar begin: 8000>  

8010:

Hoofdstuk II

Beknopt overzicht van de bestaande amateuristische muziekproduktie

In het vorige hoofdstuk werd, weliswaar zeer vluchtig, een beeld opgehangen van het geheel van het aanbod binnen onze muziekkultuur. Tevens werd daarbinnen en daartegenover de avant-garde muziek voor zover zij een alternatief daarvoor zou kunnen zijn, gesitueerd. Grosso modo, en afgezien van de avant-garde muziek, was dit een aanpak vertrekkend vanuit de muziekkonsumptie. In de volgende bladzijden willen we nu pogen een overzicht te geven van wat onze muziekkultuur op het gebied van de muziekproduktie (9) te bieden heeft, en meer in het bijzonder welke de karakteristieken daarvan zijn. Uiteraard ook hier vergezeld van een poging om door te dringen tot de onderliggende ideologie, wat ons moet toestaan op een kritische wijze alternatieven naar voor te brengen.

Daar waar we zowat geheel onze bevolking als muziekkonsument kunnen beschouwen (aangezien omzeggens niemand nog aan muziek kan ontsnappen), geldt dit niet langer voor wat betreft de muziekproduktie. Dit mag dan al een enigszins triviale vaststelling lijken, maar niettemin heeft zij reeds als dusdanig ernstige ideologische implikaties. Er is immers geen logisch dwingende reden waarom die situatie in onze kultuur is zoals ze is. Overigens is de situatie ook slechts in de loop van deze eeuw ontstaan.

Als geheel beschouwd, kunnen we de muziekproduktie alvast in twee grote delen opsplitsen.

1. professionele muziekproduktie

2. amateur-muziekproduktie

Laten we echter duidelijkheidshalve beide begrippen eerst wat duidelijker definieren. Het komt er daarbij niet zozeer op aan onze muziekproduktie in twee gescheiden klassen onder te brengen, dan wel een gepolariseerde as te scheppen waarop elk deel van deze muziekproduktie kan gesitueerd worden. Het onderscheid is immers heel vaak gradueel. Voor de professionele orientatie, zijn ons inziens dan in eerste plaats volgende determinanten vastlegbaar :

1 : De professionele muziekproducent is in de voorziening van zijn materiele behoeften, van zijn muziekproduktie afhankelijk.(1O)

2 : De amateur muziekproducent is niet afhankelijk van zijn kundig-verklaring door derden voor wat betreft zijn muziekproduktie.(11)

3 : De aard van de produktie van een amateur-muziekproducent is niet noodzakelijk een funktie van een systeem dat ertegenover als derde kan worden beschouwd, omdat het niet noodzakelijk van anderen buiten zichzelf op enige wijze afhankelijk is. We zeggen niet noodzakelijk, omdat zich vaak het geval voordoet, dat een amateur-muziekproducent in de aard van zijn muziekproduktie afhankelijk is van materiele middelen, hem, -niet ter dekking van zijn materiele behoeften, maar ter dekking van zijn instrumentele behoeften (hulpmiddelen zoals partituren, instrumenten, lokalen...) specifiek aan zijn amateur-muziekproducentschap-, ter beschikking gesteld door derden.

Overige opmerkelijke verschilpunten tussen beide lijken ons eerder kontingent dan intrinsiek te zijn. Zo kunnen we bijvoorbeeld in het feit dat professionele muziekproduktie zich situeert in koncertzalen, op platen e.d. terwijl amateur-muziekproduktie zich afspeelt in huizen, op kiosken, straten..., of nog, dat de enen een betalend publiek krijgen en de anderen niet..., niet anders zien dan faktoren te wijten aan de veranderbare struktuur van onze muziekkultuur. Genoemde determinanten zijn ons inziens daarvan onafhankelijk.

Het bestaan ueberhaupt van een professionele muziekproduktie daarentegen, is wel op zichzelf een fenomeen afhankelijk van de kultuur. Amateur-muziekproduktie evenwel is te beschouwen als een 'cultural universal'. We treffen haar in alle kulturen aan.

Aangezien de muziekproduktie de essentiele keerzijde is van de muziekkonsumptie, - zij is immers voor deze laatste noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde-, moet voorzover onze schets van het geheel van onze muziekkultuur aanspraak kan maken op volledigheid, deze muziekproduktie aan het schematisch overzicht in hoofdstuk I gekorreleerd kunnen worden.

Van alle aldaar gegeven kategorieen bestaan in onze muziekkultuur professionele producenten. Uitzondering moet hier in zekere mate wel worden gemaakt voor precies de alternatieve en/of avant-garde muziek.

Het verder analyseren van de professionele muziekproduktie valt buiten het opzet van dit stuk, en we zullen dan ook op haar feitelijkheid niet terugkomen. Wat betreft anderzijds de amateur-muziekproduktie, als we deze aan ons schema pogen te verbinden, dan stoot dit opzet van bij de aanvang reeds op de moeilijkheid dat erg veel van deze amateur-muziekproduktie niet geinstitutionaliseerd noch georganiseerd is, (zo bijvoorbeeld het individeel muziekmaken voor eigen plezier, de huismuziek, liedjes zingen buiten de school, fluiten op straat, zingen in de badkamer...) zodat het erg moeilijk toegankelijk en dus analyseerbaar is. We menen nochtans dat de muzieksociologie precies op dit terrein nog veel interessants zou kunnen verrichten. Voorlopig echter zien we ons genoodzaakt van alomvattendheid in verband met amateur-muziekproduktie af te zien en ons te beperken tot die vormen die wel toegankelijk zijn.

In het hierbij afgedrukte schema, dat refereert naar dat in hoofdstuk I, vullen we nu de voorhandene en ons bekende vormen van amateur-muziekproduktie in, terwijl we al die vormen die in het schema zijn voorzien, doch geen amateuristische produktie kennen parallel met de professionele, open laten.(12)

OVERZICHT VAN DE AMATEUR-MUZIEKPRODUKTIE

k k k k amateur-muziekprodukten :

r r r r (bij wijze van voorbeeld)

i i i i

t. t. t. t.

1 2 3 4

-----------------------------------------------------

1 1 1 U oude getoonzette volksliederen

1 1 1 E barok koormuziek

1 1 2 U amateur operettes, ouvertures

1 1 2 E "kunstliederen" der 19e Eeuw voor koor

1 1 2 U blues & folkgroepen, volksmuziekamateurs

1 2 1 E traditionele jazzbands

2 1 1 U accordeon-evergreens

2 1 1 E harmonie & fanfarestukken, marsen

2 1 2 U pop-muziek

2 1 2 E Orff-muziek (Schulwerk)

2 1 3 U free-jazz

2 1 3 E de Antwerpse WIM (Fred Van Hove)

3 1 1 U=?E improvisaties avant-garde muziek

Sommige groepen zijn niets meer dan de afschaduwing van hun parallel op het professionele vlak. Zo bijvoorbeeld koren zoals de Tweede Adem of Audite Nova etc... of operette spelende amateurteatergroepen, of, pop-, beat- en schlagergroepen, of, traditionele jazzbands, of, de volksmuziek revivalgroepen waarvan het voorbeeld, de echte volksmuziek immers reeds lang is uitgestorven.

Andere hebben een eigen specificiteit, hetzij door eigen sterk afwijkende interpretatie (die niet verklaard kan worden vanuit een gebeurlijk gemis aan technische kennis(13) hetzij door een eigen specifiek repertorium (bvb. dat van fanfares en harmonien, Orff-muziekgroepen, volkszangkoren).

De moeilijkheid hier is, dat men met behulp van een dergelijke klassificatie weliswaar een eerste inzicht krijgt in de aard van de amateur-muziekproduktie, doch niet in haar organisatie. Immers er bestaat tussen beide niet steeds een één-éénduidig verband. Een koor bijvoorbeeld kan zich zowel bezighouden met het instuderen van een passie uit de barok, als met het zingen van getoonzette volksliederen of Orff-muziek. Een akkordeonorkest speelt naast zijn evergreens vaak ook nog wel eens een bewerking van een zogeheten licht klassiek stuk. Daarom is het nuttig, een vergelijking door te voeren van de organisatievormen met de muziektypes uit het schema. Bij deze organisatievormen onderscheiden we :

Een verder aspekt dat in deze kontekst van muziekpedagogiek van belang kan zijn, is de aan- of afwezigheid van opleiding of vorming, enerzijds in verband met de verschillende types muziekproduktie, anderzijds in verband met de organisaties voor amateurmuziek-produktie. Daartoe moeten we vooreerst een overzicht geven van de verschillende instituties die zich met zulke vorming belasten of daarin een zekere rol spelen.

1. MUZIEKONDERWIJS

.1 met volledig leerplan

.1. officieel: Koninklijke Konservatoria (HOLT)

(Gent, Antwerpen, Brussel)(14)

Muziek-humanioras (Sekundair)

.2. katoliek: Lemmensinstituut voor Kerkmuziek.

(sekundair + HOLT)

.2 met beperkt leerplan (DKO)

.1. stedelijke muziekkonservatoria en muziekakademies

(ca. 6O in Vlaanderen)

.2. muziekscholen 2e kategorie

(ca.4O in Vlaanderen met ca. 15O bijafdelingen).

2. KURSUSSEN EN VORMINGSWERK IN HET RAAM VAN HET MUZIEKVERENIGINGSLEVEN EN ANDERE MUZIEKOPVOEDINGSINSTELLINGEN.

3. KURSUSSEN EN VORMINGSWERK MET BETREKKING TOT MUZIEK INGERICHT DOOR ANDERE NIET SPECIFIEK MUZIKALE VERENIGINGEN EN INSTELLINGEN

Een onderscheid op het eerste gezicht kan worden gemaakt tussen de instellingen voor muziekonderwijs en de kursussen genoemd sub 2 en 3 op grond van het feit dat de eerste een algemene muziektechniek verstrekken terwijl de tweede zich specifiek richten op een bepaalde techniek die betrekking heeft op een voorgesteld type van muziekproduktie. Dit onderscheid vervalt evenwel bij nader toezien grotendeels, omdat in de praktijk de technieken aangeleerd in het muziekonderwijs helemaal niet waardevrij zijn, in die zin dat ze genendele bruikbaar zijn voor elke muziek doch, hoewel universeler dan dat het geval is met andere instellingen, grotendeels gericht op het Kultureel erkende muziekleven (orkesten, solisten...). Zo vind je bijvoorbeeld geen of nauwelijks jazz in onze akademies, vind je er bvb. evenmin een kursus bombardon, fanfareleiding of elektronische muziek.

Wie dus schlagers wil zingen en zich met het oog daarop inschrijft voor een zangkursus aan een of andere muziekschool, krijgt daar een opleiding die hoofdzakelijk opera of kunstlied gericht is en niet in het minst aangepast aan het mikrofonisch tot stand te brengen vokaal geluid in de schlager-kontekst. Hetzelfde geldt ook voor gitaar, saxofoon etc. We herinneren ons nog goed de tijd toen we zelf nog op het konservatorium de slagwerkklas volgden, dat zowat al onze medestudenten dit deden met het oog op hun aktiviteit in een pop- of rockgroepje terwijl ze aan deze feiten binnen de instelling de grootst mogelijke geheimhouding dienden te verlenen zo ze niet onmiddelijk wilden ontslagen worden!

In vele gevallen is het zo dat het eigenlijke doel van de verleende vorming niet eens intern-muzikaal, verre van muzikaal-kreatief is, doch zuiver ideologisch. De muziekbeoefening wordt daarbij dan tot slaaf van een of andere ideologie gemaakt. In deze zin geloven we dat het merendeel der aktiviteiten van bvb. het ANZ, de volkshogeschool E. Vandervelde en in iets mindere mate ook de Halewijnstichting te kunnen duiden. In het ene geval betreft het een nationalistisch-solidarisme en een socialisme en in het andere het kristendom en de daaraan verbonden ideologie.

Louter muzikaal bekeken is er geen reden om in een koorrepertorium bvb. wel de zuidafrikaanse hymne op te nemen en niet de internationale daar beide eenzelfde type van muziekproduktie veronderstellen. Daarom klasseren we dan ook al deze gevallen onder eenzelfde muziektypologische rubriek.

Als we na dit alles de opleidings- en vormingstypes in klassen onderbrengen, naargelang het muziektype, waarop zij georienteerd zijn, verkrijgen we volgende reduktie :

1 1 1 U Oud volkslied, volksmuziek Vl. Federatie Jonge koren (2)

1 1 1 E Gregoriaans,barok,klassiek Muziekonderwijs (1)

Jeugd en Muziek (2)

1 1 2 U operette en licht klassiek

1 1 2 E nationale scholen A.N.Z. (2)

1 2 1 U volkszangrevival

1 2 1 E traditionele jazz

2 1 1 U marsmuziek, fanfares Fedekam (3)

Vl. Fed. Soc. MK. (3)

E.Vandervelde Instituut (3)

2 1 1 E Blokfluitmuziek

2 1 2 U popmuziek

2 1 2 E Orff-muziek Halewijn-stichting (2)

2 1 3 U free-jazz WIM (4)

2 1 3 E hedendaagse muziek Stichting Logos / IPEM (4)

3 1 1 UE avant-garde muziek Stichting Logos (4)

(1)= officiele instellingen, groot in aantal, verspreid over geheel Vlaanderen en met een kontinue werking.

(2)= Organisaties met specifiek opzet, provinciaal georganiseerd en met eerder regelmatige werking kwa kursussen en vormingsaanbod.

(3)= organisaties met zeer beperkte kursusaktiviteit met beperkte deelname en eerder onregelmatige werking.

(4)= okkasionele initiatieven van uiterst beperkte omvang en deelname.

We hebben tot hiertoe reeds de vormen van amateur-muziekproduktie zowel als de verschillende vormen van onderwijs en vorming gesitueerd in het raam van de muziekproduktie. Rest nu nog beide onderling te vergelijken. Door deze vergelijking wordt immers duidelijk in welke mate al dan niet een vorming bestaat aangepast aan de amateur-muziekproduktie. Opleiding door en binnen de groep zelf, evenals het individueel autodidaktisme beschouwen we niet als een vorm van eigenlijke scholing.

----------------------------------------------------------------------------------------------

(1) KOREN Musicerende Jeugd 2

Vlaamse Federatie van Jonge Koren

Madrigaal

A.N.Z.

E. Vandervelde Instituut 3

(3) JEUGDORKESTEN & Muziekonderwijs 1

KAMERMUZIEKENSEMBLES Jeugd en Muziek 2

(1) HARMONIE EN FANFARE Vlaamse Federatie van Socialistische

Muziekkringen

(3) ORFF-ENSEMBLES & Halewijnstichting

BLOKFLUITKOREN Jeugdmuziekscholen 2

(2) AKKORDEONORKESTEN

(4) VOLKSMUZIEKREVIVAL

(3) TRADITIONAL JAZZBANDS [Konservatoria & Lemmens (**)]

(2) POP,BEAT & ROCKGROEPEN +/- NIHIL

(3) BLUES & FOLKGROEPEN

(4) FREE-JAZZ & W.I.M.

IMPROVISATIEGROEPEN

(4) AVANT-GARDE MUZIEK Stichting Logos

[Konservatoria Gent & Antwerpen

(sedert 1983) (**)]

(**)= update 1992, met deze updates wordt overigens verder in de tekst geen rekening gehouden. De annotatie is louter pro memorie toegevoegd.

Legende belangrijkheidsgraden in de eerste kolom 1-4:

1= groepen en verenigingen van alles samen meer dan 10.000 leden of participanten en verspreid over geheel Vlaanderen.

2= groepen en verenigingen van alles samen meer dan 5.000 leden

3= groepen en verenigingen van alles samen meer dan 1.000 leden

4= groepen en verenigingen van alles samen minder dan ca. 1000 leden

---------------------------------------------------------------------------------------------

Hier valt het op dat enkele vormen van amateur-muziekproduktie alleen bestaan door de scholing zelf. In dit geval bijvoorbeeld verkeren de welhaast per definitie schoolse Orff-orkesten. Ook en vooral het omgekeerde valt erg op: voor pop- en beat-, folk, blues, free-jazz, traditionele jazz, bestaat in het geheel geen vormingsmogelijkheid; voor harmonieen, fanfares, akkordeonorkesten is de scholing inzover voorhanden en gevolgd, onaangepast aan de behoeften.

De muzieklessen binnen normaalschoolverband (regentaatopleiding), hebben we hier evenmin als de in sommige gevallen daaruit ontstane schoolkoren, blokfluitkoren en Orff-groepen tot de amateuristische muziekproduktie gerekend. We hebben ons hier willen beperken tot die gebieden waar we er zeker van konden zijn dat het amateurs betrof in ware zin! Immers schoolgaande jeugd inzover zij aan genoemde initiatieven participeert, doet dat niet noodzakelijk uit interesse. Het motief is hier te vaak extern aan het muziekmaken zelf.

Voorts valt op dat er geen overeenkomst bestaat tussen enerzijds het kwantitatief belang van een bepaalde organisatievorm voor amateur-muziekproduktie en de opleidingsmogelijkheid ertoe. Dit is een belangrijke vaststelling omdat ze eens te meer aantoont in welke mate onze muziekkultuur op een imperialistische wijze is georganiseerd. Inderdaad is het zo dat ons hele muziekonderwijs gedacht werd vanuit de idee dat de ideale muziek de klassieke, historische, ernstige muziek is. De andere instellingen doorbreken dit ogenschijnlijk wel wat; hun imperialisme ligt evenwel op een ander gebied. Zo bijvoorbeeld is de centrale waarde achter de meeste, voornamelijk katolieke dezer organisaties gelegen in het bewerkstelligen van een solidari-teitsgevoel dat evenzeer op historische waarden berust, in casu de gevulgariseerde estetiek van de klassieke muziek geprojekteerd op het gepostuleerd volkse en het religieuze.

Beide, muziekonderwijs en andere instellingen, zijn gebaseerd op een fundamenteel analoog vast waardensysteem dat anakronistisch genoemd zou kunnen worden. Nagenoeg alle vormen van amateurmuziekproduktie zijn dan ook gericht op het realiseren van produkten; het uitvoeren van stukken van derden, meestal uit een vergangen tijd.

Dat deze orientatie niet per se uitgaat van de basis blijkt uit nagenoeg elk onderzoek nopens de amateurmuziekproduktie waaruit immers telkens weer blijkt dat datgene wat de deelnemers het meest aanspreekt, niet zozeer de geboekte resultaten zijn dan wel het proces om die te bereiken.(15) Dat desalniettemin toch aan de streving naar resultaat, in casu een muzikaal eindprodukt, vrij veel belang wordt gehecht schijnt ons dan ook een wezenlijk gekonditioneerde attitude te zijn. Daarzonder zou het musiceren immers niet ernstig worden genomen noch sociaal aanvaard.

In de mate dat het de taak is van vormingswerk, mensen tot autonoom en kritisch denken en handelen te brengen, is het derhalve tevens haar taak een trend in de richting van een meer processueel en dynamisch gerichte amateurmuziekproduktie te helpen bewerkstelligen.

Bovendien heeft een amateurmuziekproduktie voorzover ze een loutere afspiegeling is van de professionele muziekproduktie geen de minste vormende waarde in de zin zoals bedoeld hierboven. Immers, zij strekt er alleen toe haar deelnemers met des te meer bewondering te doen opzien naar hun zoveel betere professionele muziekbeoefenaars. Dit soort frustratie, inherent aan een dergelijke konceptie van amateurmuziekleven, leidt alleen tot een instandhouding van een ondemokratische maatschappij van meesters en slaven.

Wat dit aspekt betreft zijn de groepen voor amateuristische kunstbeoefening of kreatieve expressie (zonder hier beide te willen gelijkstellen overigens) op gebieden als teater en plastische uitingen reeds behoorlijk wat verder gevorderd. De idee dat de taak van de amateur kunstproduktie elders ligt dan die van de professionele, meer nog, dat zij dient te evolueren naar een zo groot mogelijke specificiteit en autonomie tegenover het professionele kultuurleven, is daar reeds veel verder doorgedrongen.

Voor de overleving van dergelijke groepen, -en daaraan hechten we inachtgenomen de noodzakelijke veranderingen naar een meer kreatief gericht opzet, het grootste belang,- is zo'n wijziging in elk geval onontbeerlijk. Zolang het amateurisme zich poogt te meten aan het professionalisme, begaat het de fout de alienatie waarop dit laatste steunt in zichzelf in te bouwen, evenwel -, en dit is de oorzaak van de onstabiliteit van zo'n amateurisme-, zonder het ekonomisch fundament daarvan.


Filedate: 760928

Terug naar inhoudstafel kursus: <Index Kursus> Naar homepage dr.Godfried-Willem RAES Naar volgend hoofdstuk