Dr.Godfried-Willem RAES

Kursus Experimentele Muziek: Boekdeel 4: Organologie en Experimentele Instrumentenbouw

Hogeschool Gent : Departement Muziek & Drama


<Terug naar inhoudstafel kursus>

   

  4046 TOKKELINSTRUMENTEN

In het klassieke simfonisch orkest zoals dat tot op heden nog steeds bestaat in de westerse muziekwereld is nog slechts een enkel tokkelinstrument overgebleven uit een lange geschiedenis, waarin dit soort instrumenten een belangrijk aandeel hadden, met name de harp. Vroeger troffen we ook luiten, theorbes, mandolines (o.m. bij Monteverdi) enz in de orkesten aan. De relatief geringe geluidsproduktie van tokkelinstrumenten is er wellicht de oorzaak van dat ze de bombast van de romantiek niet hebben overleefd.

4046-1: HARP

Een harp is een meersnarig instrument waarbij de snaren (bijna) loodrecht op de klankkast staan en daarop een trekkracht uitoefenen. De Gopi Yantra zou kunnen worden beschouwd als een eensnarige harp, waarbij de klankkast gevormd wordt door een membraan gespannen op een resonator.

Types:

Bij de pedaalharp, en dat is vrij uniek binnen de verzameling van de westerse instrumenten, is het veranderen van de snaarspanning tijdens het spelen een normale techniek. De pedalen zijn verbonden met twee roterende schijven met telkens twee pennen:

De pedalen kunnen in drie standen worden gesteld. Daarvoor zijn nokjes uitgezaagd voor de pedaalhefbomen gemonteerd in de voet van het instrument. Elke indrukking en vergrendeling in een volgend nokje verhoogt de toon met een kromatische halve toon. De mekanieken die de pedalen verbinden met de draaischijven lopen in de kolom. De pedalen veranderen alle overeenstemmende snaren in alle oktaven tegelijkertijd. Merk op dat het mechanisme zowel een verkorting van de snaar als een verhoging van de kracht bewerkstelligt.

Net zoals bij de piano, is ook een harp besnaard met snaren van verschillende doorsnedes. Ook hier zijn de lage snaren met metaal omwikkeld. De kerndraad van harpsnaren is ofwel natuurlijk (darm, zijde) of synthetisch (nylon). De snaren zijn diatonisch gestemd: er zijn slechts 7 snaren binnen elk oktaaf voorhanden. Opdat de harpist(e) haar/zijn weg zou vinden in de vele snaren waar zij dwars op kijkt, is een enkele snaar van elk oktaaf in een rode kleurstof gedrenkt.

In de twintigste eeuw werden ook kromatische harpen gebouwd waarbij geen pedalen nodig waren. Het instrument was echter zo zwaar, en door de dubbele rij snaren moeilijker bespeelbaar, dat het nooit een ruime verspreiding heeft gevonden. Het kon uiteraard op de grote sympatie rekenen van alle progressieve komponisten die in de vorige eeuw de tonale muziek vaarwel zegden.

Technologisch gesproken is de harp wellicht het minst ontwikkelde (om niet te zeggen het meest primitieve...) van alle in de westerse klassieke muziek gebruikte instrumenten. Op grond van haar konstruktie (in eerste plaats het feit dat de snaren een trekkracht uitoefenen op de klankkast) kan zij bijna nooit echt goed en stabiel gestemd worden. Bovendien heeft zij ook een erg beperkte levensduur (hooguit 30 jaar).

Omdat harpen behoorlijk duur zijn, worden voor beginnende harpistes studieharpen gebouwd die identiek zijn aan hun grote zussen, maar waaraan het laagste oktaaf ontbreekt. Deze studieharpen zijn niet voorzien van pedalen maar hebben met de hand instelbare pallen waarmee ook hier de snaren in stappen van een halve toon kunnen worden verstemd.


4046-2:GITAAR

Bij de gitaar lopen de snaren evenwijdig met de klankkast. Deze klankkast is opgebouwd als een helmholtzresonator (cfr. elders in deze kursus) met een ietwat merkwaardige aan een vrouwenlichaam ontleende vorm. Het klankgat is meestal rond. In het verlengde van de klankkast heeft zij een toets. De stemmechanismen bevinden zich aan het uiteinde van de toets en zijn meestal voorzien van wormwielen. Klassieke gitaren hebben geen staartstuk, maar de snaren worden met een lusknoop aan de op de klankkast gekleefde kam vastgebonden. De klassieke gitaar is gestemd als: 40-45-50-55-59-64 en wordt transponerend (een oktaaf hoger) genoteerd, gebruikmakend van de solsleutel. Nylon snaren zijn vandaag gebruikelijk. De lage snaren worden ook hier voorzien van een omwikkeling in metaal. Ook andere types (akoestische) gitaren komen voor:

Zoals vele tokkelinstrumenten (bvb. luiten) is ook de gitaar uitgerust met fretten, waarmee de trillende snaarlengte kan worden ingekort. De teoretische berekening van de preciese plaatsing van dergelijke fretten op een toets poogden we duidelijk te maken in onderstaande tekening:

Bij instrumenten zoals de gitaar en de mandoline zijn deze fretten vast geplaatst in gleufjes in de toets. Bij andere, zoals de vedel en de luit, zijn zij samengesteld uit een vrij dikke toetsomvattende binddraad. Bij vele exotische instrumenten (dilruba en sitar uit India bvb.) bestaan zij uit verplaatsbare metalen bruggen. In die laatste gevallen kan het instrumenten door verplaatsing van de fretten op de toets in andere stemmingen worden gebruikt.

Wie de plaatsing van de fretten op een goed instrument gaat nameten, zal vlug konstateren dat in de praktijk van bovenstaande berekeningen een beetje wordt afgeweken. De nodige korrektie komt hieruit voort, dat de snaarspanning wanneer zij tegen de toets wordt gedrukt, iets toeneemt, waardoor de toon wat te hoog zou uitvallen. Door de fretten wat meer naar links te plaatsen kan dit worden gekompenseerd. Helaas echter, is de korrektie eigenlijk ook een funktie van de snaardiameter, waardoor om helemaal juist te zijn, de fret voor elke snaar op een iets andere plaats zou horen te staan. Een vaak toegepaste metode om aan dit euvel te verhelpen bestaat erin de kam op de klankkast een beetje schuin te plaatsen of, (op sommige elektrische gitaren) het vastknooppunt met instelschroeven regelbaar te maken. Deze korrektie werkt evenwel slechts goed voorzover het instrument steeds bespannen wordt met snaren van dezelfde diameter en stijfheid als waarvoor het werd ontworpen.

Hoe kleiner de afstand snaar tot toets wordt genomen (door afregeling van de kamhoogte) , hoe kleiner de nodige korrekties op de fretafstanden, maar hoe kleiner ook de toelaatbare amplitude van de snaartrillingen. Immers, de snaar kan dan kletteren tegen de eerstvolgende fret.

Toonhoogteinflekties (vibrato) zijn in beperkte mate mogelijk door de vingerdruk op de toets te moduleren, en in hogere mate door de snaren zijdelings uit hun evenwicht te trekken. Op instrumenten zoals de sitar en de dilruba zijn mikrotonale inflekties veel eenvoudiger te realizeren omdat de snaren daar heel diep achter de fretten kunnen ingedrukt worden.

4046-3: ELEKTRISCHE GITAAR

De snaren moeten uit ferromagnetisch materiaal zijn samengesteld (staal of nikkel) omdat de opneemelementen alleen gevoelig zijn voor elektromagnetische veranderingen in hun nabijheid. De klankkast speelt in deze instrumenten geen enkele rol voor de klankvorming. De opneemelementen bestaat uit een permanente magneet waarrond een spoel uit dun gelakt koperdraad gewikkeld is, zo dat de impedantie van de zo gevormde spoel overeenkomt met de wenselijke impedantie voor de versterker waarop het instrument wordt aangesloten (meestal 47kOhm).

4046-4: MANDOLINE

Een tokkelinstrument gestemd zoals de viool (55-62-69-76), maar voorzien van fretten en dubbelsnarig uitgevoerd. Het wordt gespeeld met een plektrum.

4046-5: BANJO

Bij de banjo wordt een membraan gespannen over een gesloten cilindrische klankkast gebruikt. Dit fungeert als een erg goede akoestische versterker, waardoor dit instrument in dynamiek de overige tokkelinstrumenten veruit kan overstemmen. Door de elasticiteit van het membraan is het instrument evenwel niet erg toonvast.

4046-6: UKULELE

Dit is een klein vier-(soms ook zes-) snarig tokkel instrument. De klankkast is zoals die van de sopraangitaar.

4046-7: BALALAIKA

Dit is een driesnarig tokkelinstrument dat wordt gebouwd in families (van bas tot sopraan) en waarmee hele orkesten worden samengesteld. Het is afkomstig uit de russische volksmuziek. De klankkast is driehoekig en voorzien van een klein rond klankgat.

4046-8: LUIT

langhals- en korthalsluiten

Ud

Theorbe of aartsluit

Alle luiten dateren uit muziekhistorische tijdperken waarin de gelijkzwevende stemming nog allesbehalve ingeburgerd was. Onder meer om die reden zijn de fretten van de luiten steeds verstelbaar: ze bestaan uit dikke stukken darmsnaar of (nu) nylon die rond de toets worden gespannen en geknoopt.

(Te schrijven: in voorbereiding)

4046-9: KOTO

De Japanse Koto (afgeleid van de oorspronkelijk chinese Cheng, zheng of K'in) is een zither bespannen met dertien zijden snaren van gelijke lengte en dikte, maar elk voorzien van een eigen verplaatsbare kam. Het instrument is 180 tot 190cm lang en hooguit 24cm hoog in het midden. De houten klankkast (uit paulownia imperialis) is lichtjes bol gebogen. De basisstemming is pentatonisch en tussenliggende intervallen worden verkregen door diep indrukken met de linkerhand van de snaren achter de kam. Het tokkelen met een plektrum van been, hout of ivoor gebeurt hoofdzakelijk met de duim van de rechterhand.

We vermelden de koto hier speciaal omdat vele ook westerse hedendaagse komponisten voor het instrument hebben geschreven. Speciaal voor hedendaagse muziek werden trouwens van de traditie afwijkende kotos gebouwd zoals een baskoto met heel wat dikkere snaren enz.


Filedate: 970928/ Updated: 2013-04-15

Terug naar inhoudstafel kursus: <Index Kursus>

Naar homepage dr.Godfried-Willem RAES