bijdrage voor ‘Reflexief’, tijdschrift van de Hogeschool Gent.

Experimentele kunst als onderzoek in de kunst.

Onderzoek in de kunst is natuurlijk niet hetzelfde als onderzoek over kunst. Dit laatste immers, is het domein van de kunstwetenschap, ook al kan die in haar aanspraken op wetenschappelijkheid worden  betwist op grond van het artefaktische van haar studieobjekt. Die betwistingsgrond nadert het evidente wanneer kunstenaars –vooropgesteld dat ze daartoe enige kompetentie zouden hebben- kunstwetenschap zouden gaan beoefenen. Het subjekt-objekt onderscheid wordt dan dermate vaag, dat de onderzoeksresultaten louter egotisch kunnen worden.

Onderzoek impliceert automatisch dat er iets is wat wordt onderzocht en ook, dat er omtrent dat iets een vraag, een probleem bestaat. Kunst nu, die niet problematisch is, kunst die dus niet iets onderzoekt, kan mijns inziens node kunst worden genoemd, omdat ze zich dan tot louter reproduktieve, hooguit wat interpretatieve,  ambachtelijkheid zou beperken.  Ze is dan zoiets als een laborant die geheel volgens de recepten, regels en rituelen, kolven, weegschalen en reagentia hanteert, maar dat zou doen zonder vraagstelling, zonder enig doel. Of, zoals een musicus die zo goed als mogelijk via zijn motoriek, al dan niet bemiddeld via een speeltuig, een gegeven partituur poogt te verklanken ter verstrooing van zijn medemens. Relevante kunst, kunst met een relevante probleemstelling, is dan ook, in de lijn van deze redenering, van nature uit experimenteel. Het probleem, de vraag, is haar belangrijkste drijfveer. Wat dit betreft is er dan ook geen enkel fundamenteel verschil tussen kunst en wetenschap. Het grote verschil zit enerzijds in de rigiditeit van de onderzoeksmetode en anderzijds in de aard van de problemen die in kunst worden onderzocht. Wat dit laatste betreft, hebben die problemen in allereerste plaats te maken met wat ik –ruim opgevat- expressie zou willen noemen. Experimentele kunst zoekt naar en ontwikkelt expressiemiddelen. Worden de resultaten belangwekkend genoeg bevonden, dan wordt het gewoonweg kunst. De loutere hantering van expressiemiddelen volstaat hier geenszins. Deze expressiemiddelen kunnen erg individueel en specifiek zijn, maar, evenzeer algemeen bruikbaar en relevant voor vele anderen die met gelijkaardige expressieproblemen te maken hebben. De ontwikkeling van expressiemiddelen gebeurt inderdaad in allereerste plaats binnen de  kunst zelf. Tenminste, wanneer het om experimentele kunst gaat.

Wie nu in deze kontekst expressie te eng opvat, begrijpt ons niet goed: expressie is geenszins het unieke terrein van de kunst! Ook een wetenschappelijk onderzoeker moet uiteindelijk expressiebekwaam zijn, zoniet kan hij niet eens zijn onderzoeksresultaten naar voor brengen. Voor de ‘leesbaarheid’ van zijn expressie is uiteraard kommunikatiebekwaamheid noodzakelijk.  In het geval van wetenschap is daarbij een zo groot mogelijke eenduidigheid wenselijk. Wanneer het echter gaat om expressie van affekten en/of  koncepten, dan is in eerste plaats vereist dat die expressie bij diegenen tot wie zij gebeurlijk is gericht, ook affekten en/of koncepten weet op te roepen.  Eenduidigheid is hier niet noodzakelijk een vereiste, hoewel er een hoge mate van gelijklopendheid kan bestaan.  Dat die bestaat blijkt overigens uit het simpele feit dat heel wat kunstuitingen door grote groepen mensen op een gelijkaardige wijze worden geduid. Een requiem is geen lustige dansmuziek.

Kunst is als het ware voor-talig omdat zij de konventionele semantiek vooraf gaat of minstens verlegt. Daarom kan haar syntax ook niet in een systeem van vaste regels worden vastgelegd, laat staan voorgeschreven. De voortaligheid van artistieke expressie maakt dat zij als kunst per definitie begaan moet zijn met een zoeken naar een adekwate syntax en daarin alleen al experimenteel moet zijn. Die adekwate syntax komt in eerste plaats tot uiting in de samenhang van de vorm: de architektuur van het kunstwerk. Welkdanige vorm ook, kan slechts worden getoond en gegeven, door realisatie in een materieel of energetisch substraat. De produktie van vorm in dit substraat vergt van dit laatste opnieuw een zekere geschiktheid die niet a priori is gegeven. Onderzoek in de kunst is dan ook in de eerste plaats begaan met de ontwikkeling van substraten of middelen, waarin en waarmee de syntax zo optimaal mogelijk realiseerbaar is. Uiteraard behoort ook het experimenteel onderzoek naar bewerkingsmogelijkheden van die substraten, tot dit onderzoek in de kunst.

Het grote verschil tussen wetenschappelijk onderzoek en onderzoek in de kunst, schuilt hierin dat dit laatste onderzoek geen samenhangende teorie bouwt waarbinnen en in funktie waarvan aanvankelijke hypotezen als stellingen worden bewezen. Het onderzoek in de kunst, of, de experimentele kunst, hoeft niets te bewijzen. Het moet aantonen, demonstreren, mogelijkheden verruimen en, zo mogelijk, overtuigen. Wil men ruimte scheppen voor echt onderzoek in de kunst, dan is de eerste voorwaarde daartoe het scheppen van een permanent kunstlaboratorium: een vrijplaats vanwaaruit experimentele kunst aansluiting kan vinden bij haar eigentijdse omgeving en de middelen die zowel door wetenschap als technologie binnen die omgeving worden aangereikt. Het belang van die bruggen en de interdisciplinariteit die ervoor noodzakelijk is kan niet genoeg worden beklemtoond: het is toch ziekelijk en aberant dat het gros van alle kanonieke expressiemiddelen waarvan de hantering in onze onderwijsinstellingen nog ambachtelijk wordt onderwezen, stammen uit historische tijdvakken die minstens een tot vijf eeuwen achter ons liggen. Alsof die eigen tijd geen middelen en inzichten zou voortbrengen die als basis kunnen dienen voor heel wat adekwater expressiemiddelen... 

Utopisch denkend, geloof ik dat het integrale hoger kunstonderwijs zou moeten samenvallen met een konceptie van dergelijk laboratorium. Nu bestaat zo'n labo in eerste aanzet en beperkt tot het domein van de muzikale expressiemiddelen, en bovendien vrijwel zonder materiele ondersteuning, in de schoot van Stichting Logos. Voorlopig echter, wil ik alleen pleiten voor zulk laboratorium als akademisch eiland, als vertrekpunt van onderzoek in de kunst, die daarbij uitsluitend als experimentele kunst is verstaan.

PS: de term kunst in deze tekst dekt zowel de muziek, de literatuur, de dans, architektuur en het geheel van de beeldende kunst.

dr.Godfried-Willem Raes

Barcelona, okt.2003

de auteur is licentiaat in de wijsbegeerte en doctor in de muziekwetenschap. Hij bouwde tot op heden een twintigtal musicerende interaktieve robots en is docent kompositie en akoestiek aan het departement muziek & drama van de Hogeschool Gent.

 

PS: (2007) de hier verdedigde opvatting over onderzoek in de kunsten sluit nauw aan bij een traditie die terzake in de progressief hedendaagse muziekwereld sedert de tweede helft van de twintigste eeuw gangbaar is geworden. Denken we maar alleen al aan de vele varianten van de 'Centre de Recherches Musicales' in franstalige regios, 'Untersuchszentrum fuer Tonuntersuchung', 'Studio for Electronic Music','Artistic Research Center'... waarvan de naamgeving alleen al toch symptomatisch is. We konstateren dat vandaag enkele mentale zonderlingen het begrip rekupererend en reaktionair proberen te misbruiken voor zuiver reproduktieve en historizerende doeleinden, een beetje zoals de operawereld in het laatste kwart van de 20e eeuw de hippe term 'muziekteater' is gaan inlijven, een term die nochtans precies door de avant-garde (Kagel, Cage, Stockhausen...) werd bedacht als tegengif tegen die aftandse opera. We konstateren met grote pijn in het hart dat in bepaalde instellingen nu zelfs fondsen worden vrijgemaakt voor de 'ontginning' van partituren van oude, terecht vergeten en totaal onbenullige konservatoriumdirekteuren onder het mom van 'onderzoek in de kunsten'...


Deze tekst is de oorspronkelijke niet 'ingekorte' versie van het gevraagde artikel.

Meer artikeltjes in het nederlands beschikbaar op deze webstek: